Tolkien, Indianen en het paradijs: Hoe we denken over milieu

Een gesprek met milieuhistoricus Wybren Verstegen

>> Beluister of bekijk de hele podcast met Wybren Verstegen op Spotify, Soundcloud of YouTube.

Onze zorgen over het klimaat en over vervuiling zijn diepgeworteld. Ze gaan terug op oude ideeën over tijden waarin de natuur ongerept was en over volkeren die in harmonie leefden met hun omgeving. Dat besef leidt tot prangende vragen: willen we de aarde redden, of willen we vooral dat de mens verandert? Waarom is er zo weinig aandacht voor technische oplossingen? Wat wíl de milieubeweging eigenlijk? 

Het zijn vragen die Wybren Verstegen al heel lang bezighouden. Wybren, nu met pensioen, doceerde milieugeschiedenis aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Hij is auteur van Vervuiling van het milieudebat en co-auteur van Groene geschiedenis van Nederland

Onlangs ontving Marco Visscher hem bij Welkom in het Antropoceen, de podcast van WePlanet Nederland en Ecomodernisme.be. Hieronder volgt een verkort en geredigeerd transcript van een interview dat in zijn geheel is te beluisteren via Spotify, Soundcloud of YouTube (met beeld). De illustraties, geselecteerd door Wybren, zijn van Momus. 

In harmonie met de natuur

Marco Visscher: Jouw missie in dit leven, schreef je eens, is “het milieudebat weer met beide benen op Moeder Aarde te krijgen”. Wat bedoel je precies? En hoe helpt het vak milieugeschiedenis daarbij? 

Wybren Verstegen: Ik had geluk toen mij dertig jaar geleden werd gevraagd om dit vak te geven dat toen nieuw was. Ik mocht een heleboel lezen en er zelf wat van maken. Ik liep tegen een boek aan van Anna Bramwell: Ecology in the 20th Century. Ik dacht: dat zal wel een boek zijn over twintigste-eeuwse milieuproblemen, maar het bleek te gaan over de ideeëngeschiedenis achter de milieubeweging. Het ging over James Joyce, over Tolkien, over Tolstoj, over Spengler, over van alles en nog wat, maar vooral ideeën van allerlei mensen die helemaal in de Europese en Amerikaanse cultuurgeschiedenis zitten, maar die je niet direct koppelt aan natuur en milieu. 

Neem Tolkien. Aan het eind van zijn Lord of the Rings-boeken komen de Hobbits terug in de Gouw. De Hobbits zijn “de Goeden” en thuis in de Gouw treffen ze een slecht mens, die is daar bezig met industrie met vieze rook, dus die moet eruit. Bij Tolkien vinden we al hetzelfde anti-industriële sentiment dat ook bij de moderne milieubeweging zit. 

Bij Tolkien vind je ook sprekende bomen. In de milieubeweging kwam later een hele cultus rondom bomen, met prinses Irene bijvoorbeeld die met bomen ging praten. 

Is dat niet gewoon een symbool? De natuur leeft en Tolkien, schrijver van fantasyboeken, bedenkt dat ze een stem hebben.

Waar het om gaat, is dat zijn verhalen grote groepen mensen aanspreken. Mij ook. Ik heb Tolkien misschien wel tachtig keer gelezen, ik vind het geweldig. Waarom spreekt zoiets nou aan? De verhalen van Tolkien hebben een paar elementen die wijzen op een verlangen om terug te keren naar het land, terug naar het traditionele boerenbestaan. Anna Bramwell heeft dat overigens zelf geprobeerd en kwam met een kater terug: dat is veel te zwaar werk.

Werk op het land, bedoel je?

Ja, werken op het land is heel, heel zwaar. Toch zie je in het denken over milieu het idee dat het leven op het platteland goed is. Of je gaat verder terug, naar een nog oudere fase in de geschiedenis: de oertijd, de tijd van de jager-verzamelaar. In het milieudenken worden die vorige beschavingen gebruikt als een soort spiegel: kijk, tóen deden we dingen goed die we nú verkeerd doen, wij zijn vervreemd van de natuur.

‘Werken op het land is heel, heel zwaar. Toch zie je in het denken over milieu het idee dat het leven op het platteland goed is’

Dat spiegelen is niet zo gek. Zo’n tweehonderd jaar geleden kwam industrie op. Dat werd een radicale breuk in de menselijke geschiedenis. Dingen werden technologisch, kunstmatig, de mens nam controle. Dan is het niet zo gek dat je interesse krijgt in hoe het ooit was. 

Als je in de spiegel kijkt, moet je refereren aan een historische werkelijkheid. De opkomt van de industrie is inderdaad een breuk met het verleden, maar dat betekent niet dat het leven ervóór ideaal was en dat we het daarná hebben verknald. Bramwell beschrijft hoe die pre-industriële beschavingen eruit zagen en dat zit vaak heel anders dan we denken. Oervolkeren blijken een soort grabbelton. Over datgene wat je zélf goed vindt, ga je zeggen: kijk, dat hadden zíj ook! In werkelijkheid was dat lang niet altijd het geval. 

Geef eens een voorbeeld.

Neem het idee dat Indianen zouden leven in harmonie met de natuur. Nou, sommige Indianen wel, inderdaad, maar andere Indianen niet. Zeker in het noordwesten van de Verenigde Staten kwamen heus Indianenstammen voor die heel goed in staat waren om te leven in een soort balans met de natuur, maar ook heel veel stammen die dat níet deden. 

Het is bekend dat sommige Indianenstammen in Noord-Amerika hun leefgebied totaal hebben kaalgeslagen en ontbost. Ze moesten hun gebied verlaten, want alles was op. Deze Indianen hebben het milieu gemanipuleerd. Eén van de theorieën waarom er in de negentiende eeuw aanvankelijk zoveel bizons waren, is dat Indianen ervoor wilden zorgen dat er heel veel weidegrond ontstond, zodat ze vervolgens op de bizons konden jagen, die ze gebruikten voor van alles en nog wat.

‘Dat beeld van “de Indiaan” met een diep besef van ecologische verantwoordelijkheid is een beeld dat voor sommige mensen goed uitkomt’

In Vervuiling van het milieudebat beschrijf je hoe dat ging. Met fakkels jaagden ze die bizons op en lieten ze in het ravijn storten. Daar namen ze dan wat voor hen nuttig was: hun vacht om warm te blijven, het vlees om op te eten, en de rest, tja, ach, dat lieten ze gewoon liggen. 

Precies. Dus dat beeld van “de Indiaan” met een diep besef van ecologische verantwoordelijkheid is een beeld dat voor sommige mensen goed uitkomt. Maar in werkelijkheid was “de Indiaan” daar niet mee bezig. Zo is mythevorming ontstaan. Heel beroemd is de vermeende toespraak van Chief Seattle, een Indiaan die halverwege de negentiende eeuw gezegd zou hebben: kunnen wij de lucht bezitten, kunnen wij de aarde bezitten? Die woorden staan op posters en T-shirts die je kunt kopen bij Amerikaanse milieuorganisaties. De werkelijkheid is hilarisch. In de jaren zeventig heeft een scenarioschrijver in Hollywood die woorden in de mond van de Indiaan gelegd.

Er was wel degelijk een Chief Seattle die een toespraak gaf, maar die ging over iets heel anders, toch?

Ja, de Chief was een slavenhouder – wat natuurlijk ook niet de bedoeling was – en in een speech gericht aan de blanken vroeg hij of hij op zijn oude dag kon worden beschermd tegen concurrerende Indianenstammen die wraak wilden nemen en zijn grondgebied wel zagen zitten! 

Wat ik wil zeggen, is dat “dé Indiaan” niet meer is dan een projectie. En zo is het ook met de agrarische samenlevingen van vroeger, alsof het eenvoudige, kleinschalige boerenleven zo gezond was. Dat was het niet, niet voor de mensen en ook niet voor de dieren. Vóór de bio-industrie was het leven van dieren ook niet best, zoals we weten van de verschrikkelijke veepest in de achttiende eeuw. Het ideaal bestaat in het hoofd, niet in het verleden.  

‘De mens heeft altijd al de natuur gemanipuleerd er bestaat feitelijk geen oernatuur meer, zeker sinds de ontdekking van vuur’

Hoe verklaar je dat we het idee hebben dat we vroeger in harmonie met de natuur leefden? Waar komt dat vandaan? Waarom is het zo lastig om dat beeld in overeenstemming te brengen met de historische werkelijkheid? 

Het idee is heel oud. Ik ben geen psycholoog, maar ik weet wel dat we op allerlei vlakken het idee tegenkomen dat er ooit een tijd moet zijn geweest die goed was en waar we naar terug willen. We zien het bij het geloof over Adam en Eva die in het paradijs leefden. We zien het bij onze eigen persoonlijke ontwikkeling, waarbij we bewust van onszelf worden en de kindertijd verlaten. 

De ideeën zien we vandaag ook bij natuurbeheer. Er is een vaag besef van een soort referentiepunt in het verleden, waarop de natuur goed was, waarna we zijn afgedwaald en nu zoeken naar herstel van de natuur. Maar als ecologisch historicus kan ik laten zien dat de mens altijd al de natuur heeft gemanipuleerd en dat er feitelijk geen oernatuur meer bestaat, zeker niet sinds de ontdekking van het vuur. 

En toch willen we het: natuurherstel, repareren wat is misgegaan. 

Tolkien laat zien dat we ons tegen het kwaad verzetten, zodat de generaties ná ons weer opnieuw kunnen beginnen, met een schone lei. Het ideaal van een schone omgeving zit diep in ons. De lucht, het water, de wereld: alles moet weer schoon worden, zoals het ooit was, ongerept. 

Dat is natuurlijk slechts een idee, want historisch zeer onjuist. Kijk om je heen. De samenleving is ingebed in een lange geschiedenis, zeker in Nederland, dat bestáát dankzij mensenwerk.

Weg met de consumptiemaatschappij

Veel mensen zullen de geboorte van de moderne milieubeweging plaatsen in de jaren zestig of zeventig. Waarom was toen het moment dat die beweging ontstond en uitgroeide tot een heel krachtige speler in onze burgersamenleving?

Al eerder waren er zorgen over de natuur. Amerikaanse wetenschappers waarschuwden in de negentiende eeuw voor de erosie die ontstond door grootschalige bomenkap. Daarvóór ging het bijvoorbeeld al over de kaalslag op tropische eilanden, over de schade in de omgeving van zilvermijnen, of over de ontbossing waardoor er geen scheepsvloot meer kon worden gebouwd. 

In de twintigste eeuw zagen we een versnelling van die zorgen, die sterk was gekoppeld aan de opkomst van de consumptiemaatschappij. Een Zwitsers historicus noemde dat “het jaren vijftig-syndroom”. De schaal waarop het milieu werd vervuild, was toen zo enorm, dat stap voor stap een maatschappelijke beweging ontstond. De voornaamste drijfveer waren de zorgen over goedkope energie, want zonder goedkope energie heb je geen consumptiemaatschappij. 

Goedkope energie werd de boosdoener? 

Precies. En dan komt kernenergie om de hoek kijken. In de jaren zestig was de Sierra Club, Amerika’s grootste en oudste natuurorganisatie, voorstander van kernenergie. Waarom? Als je kerncentrales hebt, hoef je geen waterkrachtentrales te bouwen. En de stuwmeren die je nodig hebt voor waterkracht zijn ecologisch en biologisch gezien de dood in de pot. Als milieubeschermer wil je geen grote waterkrachtcentrales. “Atoms Not Dams”, zei de Sierra Club. 

Maar de steun voor kernenergie sloeg om rond 1970. De milieubeweging wilde geen kerncentrales, want met zoveel goedkope kernenergie zou de consumptiemaatschappij alleen maar verder groeien en zou de natuur nog meer worden vernietigd. Dat is een interessante draai. Want dan gaat het bij de milieubeweging dus om iets anders.

‘Als kerncentrales onbeperkt goedkope energie leveren, hoeven wij niet te veranderen. Dan hoeven we niet in harmonie te leven met de natuur’

Wat bedoel je precies?

Als kerncentrales onbeperkt goedkope energie leveren, hoeven wij niet te veranderen. Dan hoeven we niet zuinig te zijn. Dan hoeven we niet in harmonie te leven met de natuur. Waarom zouden we ons dan nog gaan inspannen voor een duurzame samenleving? Dáárom mag kernenergie niet. 

Kernenergie mag niet omdat het een oplossing is? 

Frans Timmermans liet dat blijken in het verkiezingsdebat met Omtzigt. Waarom geen kernenergie? Ik zat op het puntje van mijn stoel. “Dan gaat iedereen achteroverleunen”, zei Timmermans. Hij bedoelde: met kerncentrales wordt het wel héél makkelijk om klimaatverandering tegen te gaan. 

In 1972 schreef de Club van Rome in het rapport Grenzen aan de groei over de uitstoot van broeikasgassen. Er staat een keurig grafiekje in over de toename van die uitstoot, waarbij staat: “We moeten hopen dat we op tijd voldoende kerncentrales hebben om ecologische schade te voorkomen.” Nou, die fraaie zin is volkomen geneerd door iedereen die het daarna nog over de Club van Rome had, want kernenergie? Dat is natuurlijk niet de bedoeling! De diepere achtergrond is dat kernenergie zo onbeperkt is. Waarom zouden we nog de consumptiemaatschappij moeten afbreken als we met kerncentrales het klimaat niet veranderen?

‘De milieubeweging kijkt met een ethische blik naar milieuproblemen, de consument zet in op de technische kaart’

Misschien hebben sommige mensen in de milieubeweging uiteindelijk minder op met het milieu, maar vinden zij vooral dat de mens moet veranderen. Wij mensen hebben een zieke maatschappij ontworpen met al die consumptie en al die techniek. Zo is het leven niet bedoeld, vinden zij. 

Er wordt een toekomstbeeld geschetst waarbij alles wat zíj erg vinden steeds erger wordt, zodat wíj ophouden met onze consumptie. Overigens, ergens ben ik daar wel voor. Een beetje rustiger zou wel eens mogen. Maar: wat heb je dan te bieden? 

Het antwoord is: als wij de consumptiemaatschappij achter ons kunnen laten, maken wij een samenleving die stabiel is, rustig, minder gejaagd, minder vergiftigd. Ze hebben het over een ecotopia, een utopische eco-samenleving. Kleinschalig, dus niet dat grote van steden en fabrieken, maar alles op bescheiden schaal met kleine, zelfvoorzienende boerenbedrijven. 

En de energie? Een zonnepaneel, een windmolen: dat is natuurlijk en je kunt je nog wel voorstellen hoe dat werkt, dus: wind is goed, zon is goed. Maar een kerncentrale is zo’n groot ding, zo industrieel, dat past niet in het plaatje. Small is beautiful. Het klinkt aantrekkelijk, verleidelijk, sympathiek. Maar als we denken op de schaal van de wereld is het niet heel realistisch. 

Dus is er binnen de milieubeweging weinig aandacht voor technieken die een specifiek probleem oplossen, want er is vooral interesse in een zekere maatschappijkritiek, in ideeën over hoe de mens moet leven. 

De milieubeweging kijkt met een ethische blik naar milieuproblemen, de consument zet in op de technische kaart. Dus als auto’s vieze uitlaatgassen hebben, dan wil de milieubeweging dat we allemaal de auto aan de kant doen, maar de consument wil gewoon een auto zonder vieze uitlaatgassen. Dan is het probleem verholpen. 

Nee, dan slibben de steden dicht, zegt de milieubeweging. Want als we allemaal elektrisch rijden, staan we nog steeds in de file, dus we moeten de auto wegdoen. Oh, denkt de consument, dan moeten er in de binnenstad autovrije zones komen met een parkeerplek aan de rand van de stad. 

De consument wil oplossingen voor individuele problemen, die wil niet het consumptiepatroon veranderen.

Groen kolonialisme

Bij de boekpresentatie van Ecomodernisme in 2017 zei jij op het podium dat wij ecomodernisten er te gemakkelijk vanuit gaan dat economische groei in arme en opkomende landen zal leiden tot een grotere maatschappelijke druk op de politiek om via slim beleid en schone innovaties beter te zorgen voor het milieu, zoals is gebeurd in de westerse wereld. Jij zei dat wij in het westen hebben geléérd om zorgzaam te zijn voor de natuur, en dat het onbewezen is dat andere culturen dat ook zullen doen. Ik heb daar nog vaak aan gedacht. Wil je dat punt hier nog eens maken? 

In een ander boek van haar, The Fading of the Greens, stelde Anna Bramwell: “If the West doesn’t go green, nobody else will.” Het denken over schone natuur is heel westers. Wij zoeken en grasduinen of we bij het ook vinden bij het boeddhisme, bij de Japanners, in Afrika of bij de Indianen, maar nee, het idee is heel westers. De overtuiging bij de ecomodernisten dat anderen de natuur óók willen gaan beschermen, is geen gegeven. Dat moeten we nog maar zien. 

Dit geldt overigens voor meer dingen. “If the West doesn’t go democratic, nobody else will.” We kunnen heel erg afgeven op wat het Westen gedaan heeft en ik heb lang genoeg geschiedenis gedoceerd om te weten wat er allemaal verkeerd ging. Maar er zijn ook westerse ideeën die we volgens mij wel degelijk moeten uitdragen, want dat gaat op andere plekken niet vanzelf. Het is niet zo dat iedere andere cultuur de natuur mooi vindt en wil beschermen. We moeten dat idee verspreiden.

‘Het is niet zo dat iedere andere cultuur de natuur mooi vindt en wil beschermen. We moeten dat idee verspreiden’

Is dat niet een nieuw soort kolonialisme? Een kolonialisme van groene ideeën?

Ik heb daar niet meteen een fantastisch antwoord op. Ik weet wel dat het Wereld Natuur Fonds heeft moeten leren om de lokale bevolking erbij te betrekken als het ergens een safaripark wil behouden om de teloorgang van de olifant te stoppen. Je moet de mensen niet dat gebied uit sturen. Je moet ze opnemen in het alternatief. 

Als jij als westerling wil dat die olifanten daar blijven bestaan, moet je ervoor zorgen dat je de bevolking erbij betrekt en er baat bij heeft, want ze gaan niet zelf zeggen: “Goh, wat mooi zeg, olifanten.” Dat kan je kolonialisme noemen, prima. Los het maar op met je geweten. Maar wil je nu dat olifanten blijven bestaan, of laat je het op z’n beloop? 

Westerse overheden en westerse milieugroepen proberen te voorkomen dat Afrikaanse boeren gebruikmaken van moderne landbouwmethoden, zoals genetische modificatie. De Wereldbank en andere Westerse instituten financieren niet langer de bouw van kolen- en gascentrales of kerncentrales. 

Ik denk dat dat ook wel gebeurt, ja. Ik denk dat je heel erg moet opletten wat je doet. Het kan ook veel te snel gaan. Er is een berucht voorbeeld van Sri Lanka waar de regering in één klap van kunstmest af wilde. Dat werd een ramp. Honger, chaos! Zoiets kan je niet in één keer doen en dan hopen dat het daar net zo gaat als  hier. 

Het Westen bepaalt welke technologie wel en niet geschikt is voor mensen verder weg. Dat gaat niet in overleg. Dat is groen kolonialisme genoemd. 

Als je dat groen kolonialisme wil noemen, heb je gewoon een punt. Maar te vaak wordt er dan een fout gemaakt. Er wordt dan gedacht: het Westen heeft het gedaan, het Westen is de kwaaie Pier. Ofwel, de anderen zijn dat niet. Dat is een herhaling van het idee dat het Westen de natuur heeft vernaggeld, en de anderen niet. Dat is flauwekul. 

>> Beluister of bekijk de hele podcast met Wybren Verstegen op Spotify, Soundcloud of YouTube

Posted in Ecomodernisme.